SOTOGUI KOUYATÉ – GRIOT & ACTEUR

door EMILE SCHRA
SOTIGUI KOUYATÉ: ‘WIJ GRIOTS ZIJN VAN NATURE TOMELOOS NIEUWSGIERIG’
Uit Peter Brook en het eiland van verbeelding. Uitgeverij ITFB, Amsterdam 1995
Vooraf. De acteursgroep van het Centre International de Créâtions Théâtrales onder leiding van regisseur Peter Brook (1925-2022) bestond uit een kleine kern van vaste spelers. Inmiddels (2025) zijn de meesten van hen overleden. Met Sotigui Kouyaté had ik vele ontmoetingen en we raakten in de loop der tijd bevriend. Onderstaand interview is samengesteld uit twee gesprekken die ik met hem had, in februari 1994 in Parijs en in juni 1994 te Amsterdam. Het interview werd opgenomen in mijn boek Peter Brook en het eiland van verbeelding. PassePartout-Reeks i.s.m. International Theatre & Film Books, Utrecht/Amsterdam 1995.


Sotigui Kouyaté (Bamako/Mali 1936) bracht een groot deel van zijn leven in Burkina Faso door. Daar was hij als ambtenaar verbonden aan het Ministerie van Openbare Werken. In 1966 richtte hij het Nationaal Ballet van Mali op, in Burkina Faso had hij een eigen theatergroep en instrumentaal ensemble en speelde een tijdlang in het nationale voetbalteam. Sotigui Kouyaté was naast theater- en filmacteur (hij speelde in meer dan 60 films) musicus, zanger, danser en componist. Hij stamde uit een geslacht van griots, traditionele vertellers die de geschiedenis van Afrika mondeling van generatie op generatie overleveren. Bij regisseur Peter Brook speelde hij onder meer in De Mahabharata, De storm (werd daarmee ‘de eerste zwarte Prospero van het Westen’) en De man die. Sotigui overleed in 2010.

SCHRA: Om te beginnen zou ik het met je willen hebben over je culturele en theatrale wortels. Je bent van huis uit griot. Kun je aangeven wat dat precies inhoudt?
KOUYATÉ: Er bestaan in het Westen veel misverstanden over wat een griot is. Het merendeel denkt dat het een verteller is, een muzikant, een zanger, een troubadour. Dat is hij ook allemaal, maar het gaat in feite om iets anders. Om te beginnen word je geen griot uit vrije keuze, je bent het door geboorte. Het is een ambacht dat over gaat van vader op zoon. De naam Kouyaté stamt uit de dertiende eeuw toen de griots tot een aparte kaste behoorden. Zoals er schoenmakers en smeden waren, zo was de griot de leraar van het volk. Zijn rol was het op het volk overdragen en in herinnering roepen van verleden, heden en toekomst. De griot was de bewaker van de Afrikaanse traditie, die het verleden van een heel continent moest memoriseren. In feite was hij de bibliotheek van Afrika, alleen dan een bibliotheek zonder boeken. Maar de griots speelden ook een rol als adviseur van vorsten en leiders en ze zijn tot op heden belast met het in evenwicht helpen houden van de Afrikaanse maatschappij. Het zijn vooral bemiddelaars, die een politieke rol spelen. Als het tussen twee partijen niet botert, speelt de griot voor intermediair. Men accepteert zijn rol zonder aarzelen, maar hij moet altijd het juiste woord weten te vinden. Een griot heeft niet het recht om zijn missie te laten stranden. Als een griot werkelijk griot is, is hij ook kunstenaar. Omdat hij de kunst van het overtuigen beheerst, verstaat hij ook de kunst van het kalmeren en de kunst van het plezier verschaffen.
Voor mij is er geen enkel verschil tussen mijn culturele en mijn theatrale wortels: die zijn één. Theater is vóór alles: het leven. Zelfs in Parijs waar ik nu woon, komen daar wonende Afrikaanse families voor advies naar me toe. Ik ben er eigenlijk altijd mee bezig: naar de juiste middelen zoeken om iets op te lossen of iets over te brengen, mensen overtuigen, ze iets uit te leggen, ze te helpen of tot rust te brengen.
Verdiende je in Burkina Faso als griot je brood?
Ik ben 29 jaar ambtenaar op het ministerie van Openbare Werken geweest. Ik werkte dagelijks tot vijf uur ‘s middags. Van dat bureauwerk leefde ik. Als het kantoor dicht was, ging ik repeteren. Ik had mijn eigen theatergroep en was artistiek leider bij een ballet, had ook een eigen instrumentaal ensemble. Daarnaast was ik griot. Theater maakte ik voor m’n plezier, ik hoefde er niet van te leven.
Je woont nu een jaar of tien in Frankrijk. Hoe ervaar jij het leven in het Westen in vergelijking met dat in Afrika?
Ik denk dat de wereld in oorsprong in grote trekken hetzelfde was. Afrika kent nog erg veel tradities, maar ik ben ervan overtuigd dat ook het Westen niet zonder is. Alleen zijn ze hier meer weggestopt. De vooruitgang heeft veel dingen in het Westen veranderd. Industrie, modernisering, de overgeorganiseerde mens, het heeft allemaal geleid tot het indelen van het leven in hokjes. Daarmee is iets menselijks verloren. Of men het nu leuk vindt of niet, de westerse cultuur heeft niet meer dezelfde geestkracht als die in Afrika. In Afrika ‘organiseert’ men zijn zaken zelden, alleen als men politieke bedoelingen heeft. In het Westen gebeurt alles uit berekening. En als je al een keer naar een gratis concert kunt, blijkt er toch weer een of ander belang achter verborgen te zitten.
De Mahabharata was je eerste productie met Brook. Hoe was het om met zoveel verschillende nationaliteiten samen te werken?
Toen ik in 1983 benaderd werd door de assistente van Brook met de vraag of ik in Frankrijk wilde komen werken, kon ik me geen enkel beeld vormen bij een ‘internationaal centrum voor theateronderzoek’. Ik werd aangenaam verrast. Ik kwam terecht in een omgeving die precies overeenkwam met wat een Afrikaan over theater denkt: dat het het enige werkelijk universele communicatiemiddel is. Universeel in de zin van: voor alle volken, zonder enig onderscheid. Het zien van die mengelmoes aan rassen, culturen, religies, opvattingen kwam bovendien aardig overeen met mijn eigen aard en instelling als griot. Ik voelde me met al die verschillende culturen om me heen erg op m’n gemak. Het ras van de griots moet het hebben van communicatie. Ons werk is altijd gericht op de ander; grenzen bestaan voor ons niet. Je probeert je toehoorders altijd duidelijk te maken dat er meer is dat hen onderling verenigt, dan wat hen onderling verdeelt.
Door het bijeenbrengen van verschillende culturen in een groep wil Brook in feite laten zien dat we in wezen hetzelfde zijn.
Precies. Ik heb nu drie producties met hem meegemaakt. Steeds was het een bevestiging van het feit dat alle mensen in wezen hetzelfde zijn, dat de een zich voor de ander -als hij dat wil- kan openstellen, hoezeer je onderling ook verschilt. Ik heb in de samenwerking met Brook geen moment gedacht: ‘lk ben een zwarte’. Je bent gewoon een mens te midden van andere mensen. Ik heb groot respect voor m’n collega’s en door hen te respecteren, respecteer ik mezelf. Ook hier vallen grenzen weg. Op zoek naar de waarheid zie ik mezelf niet langer als Afrikaan, als griot en vergeet ik dat jij Nederlander bent. Op het moment dat ik mijn hand op jouw schouder leg, ben ik vergeten dat ik Afrikaan hen en dat het misschien wel erg plomp is om mijn hand zomaar op de schouder van een Nederlander te leggen. Degene die voor me staat, is mijn gelijke. Pas vanaf het moment dat die hokjes zijn stuk geslagen en ‘de Afrikaan’, ‘de Nederlander’ of ‘de Japanner’ niet meer bestaan, pas dan kun je werkelijk iets volledig met elkaar delen. De mens komt centraal te staan en daarmee de constatering dat ieder in wezen hetzelfde is, dezelfde problemen kent, dezelfde angsten, dezelfde sensibiliteit. Wil je jezelf werkelijk leren kennen, dan moet je de ander willen leren kennen. Dat is essentieel in het werk met Brook. Je moet jezelf in de ander leren terugzien. Het zou triest zijn als je universum beperkt bleef tot jezelf. De wereld is meer dan een ras, meer dan een natie. In Afrika zeggen ze: ‘Er zijn twee handen nodig om elkaar te kunnen schoonwassen.’

Het constateren van overeenkomsten tussen mensen neemt niet weg dat er ook enorme verschillen bestaan. Zo speelt voor een Afrikaan het onzichtbare toch nog steeds een belangrijke rol in zijn leven, terwijl westerlingen daar over het algemeen vreemd tegenover staan. Levert zoiets geen communicatieproblemen op?
Afrika kijkt niet enkel met zijn ogen, het luistert niet enkel met zijn oren, het ruikt niet enkel met zijn neus. Het voelt met zijn hele wezen. Soms lopen je de rillingen over de rug, ben je door iets geraakt dat niet tot je is doorgedrongen via oog, neus of oor. Het werk bij Brook is er met name op gericht je voor dergelijke prikkels open te stellen. Pas als een mens zich openstelt, kan hij groot worden en tot een waarachtig mens uitgroeien. Zoals ik al zei, het Westen heeft veel zaken weggestopt. Ook hier hebben dergelijke dingen een rol gespeeld, alleen is men ze ergens onderweg verloren. De westerling heeft zich aangeleerd om enkel nog te kijken met zijn ogen, te luisteren met zijn oor, te ruiken met zijn neus. Het onzichtbare is hier verdrongen door het intellectualisme. Maar ik ben ervan overtuigd dat het, al men wil, is terug te vinden. Het is allemaal latent in de mens aanwezig. Een mens heeft twee kanten. Enerzijds is hij een enveloppe; dat is de ondergeschikte kant, de buitenkant. Daarnaast heeft hij een binnenkant, die is superieur. De hele kunst is: naar buiten laten komen wat binnenin zit.
Op wat voor manier beïnvloeden de anderen jou tijdens je werk?
Bij ons werk wordt alles overgelaten aan de natuur. We stellen ons open voor de natuur. Bij oefeningen wordt bijvoorbeeld nooit gezegd: ‘Doe zus of doe zo, dan train je je zangstem het meest efficiënt.’ Er wordt alleen gezegd: ‘Krachtig zingen’. Hoe je dat precies doet, moet je zelf zien uit te vinden. Wanneer voelt een mens zich slecht? Op het moment dat hij onvrij is. Als je in de gevangenis zit, ben je ongelukkig. Je kunt niets ontwikkelen, als je niet vrij bent. Als je je als acteur aan een techniek overgeeft, aan een vaste manier waarop je de dingen doet, ben je ook niet vrij.
Andere spelers in de groep beïnvloeden me door hun energie. Ik zie wat goed aan iemand is en dat geeft me geestdrift en durf. Luisteren naar de ander, je openstellen voor de ander, daar gaat het om. Het moment bepaalt wat er gebeurt. Ik kan vooraf nooit zeggen: die scène ga ik zus of zo spelen. Als ik het toneel opkom, kan ik een enkel verstuiken en vallen. Sta ik daarna op, dan zal ik ook mijn rol innerlijk anders spelen dan wanneer dat niet gebeurd was. Ik pas me aan. Altijd in contact met de situatie van het moment blijven, wat tegelijk wil zeggen: in contact met de ander blijven. Als ik bij mijn tegenspeler een andere dan de gebruikelijke intentie zie, moet ik dan voor mijn eigen rol aan het oorspronkelijke gevoel vasthouden? Of moet ik naar een andere reactie zoeken die beter aansluit op wat mijn partner doet, zodat we werkelijk samen spelen?
Als Brook het heeft over het elkaar beïnvloeden, is dat nooit in de zin van loslaten van wat je bent, maar het vollediger maken. Wat ik zie als ik iemand ontmoet, is de buitenkant. Wat onzichtbaar blijft, is de binnenkant. Zoals ik al zei, is het er zowel in het leven als in het theater allemaal om begonnen naar buiten te brengen wat binnenin zit. Via de ander valt te ontdekken dat ieder mens daar binnenin over ongelooflijke vermogens beschikt, over mogelijkheden die hij tot op dat moment niet voor mogelijk hield, eenvoudigweg omdat zijn eigen weg niet die richting uitging.
Kun je uitleggen hoe jij aan een rol werkt?
Ik zoek nooit naar een personage op een intellectuele manier. In De Mahabharata speelde ik de rol van Bhisma, een halfgod, zoon van een koning en een godin. Hoe zou ik zo’n rol ooit kunnen ontwikkelen vanuit een beeld in mijn hoofd over een god of een halfgod? God alleen weet dat ik nog nooit van m’n leven een god gezien of gehoord heb. Hoe loopt of praat een god? Het zou dan ook verkeerd zijn te stellen, dat ik een personage ‘maak’.
Nee, ik, Sotigui, ik ‘speel’ een halfgod. En dat doe ik het meest waarachtig door zo dicht mogelijk bij mezelf te blijven, bij mijn cultuur, mijn fundamenten. Daarnaast is er uiteraard mijn tegenspeler. Alleen al door me aan te kijken draagt hij materiaal voor m’n rol aan. Ik haal mijn voeding dus niet alleen uit wat ikzelf heb, maar ook uit wat m’n partner me aanreikt. Blijf ik te veel bij mezelf en bij mijn eigen wortels, dan blijf ik zwak. Ik moet me voor de ander openstellen. Ik ben het leven, waaraan een ander leven wordt toegevoegd.
Het samenwerken van culturen aan Brooks Centrum weerspiegelt een situatie die lijnrecht staat tegenover de harde werkelijkheid buiten het theater: die van racisme, oplevend fascisme, vreemdelingenhaat. Hoe kijk jij daar dan tegenaan?
Zet in de wereld van vandaag twee mensen tegenover elkaar en – er zijn natuurlijk uitzonderingen- het eerste waarop ze letten is: waarin verschillen we? Men zoekt allereerst naar de verschillen. In feite komt racisme altijd voort uit onbekendheid met de ander, met het andere. Als men de ander werkelijk kent, kan men nooit racist zijn. Bij ons in Afrika zegt men: ‘De grootste leerschool in het leven is reizen.’ Als je iemand vraagt wat het ergste is wat een mens kan overkomen, is het antwoord vaak: ‘Ziekte’. Als je hem daarna zegt: ‘Nee, dat is het niet’, antwoordt hij: ‘De dood’. Maar ook de dood is niet het ergste wat een mens kan overkomen. Het ergste voor een mens is: onwetendheid. En bij ons zegt men, dat niemand méér onwetend is dan hij die nooit zijn land verlaten heeft. Als je nooit van je familie bent weggeweest, weet je niets. Je wereld is beperkt. Heb je de moed gehad de deur van je huis achter je te laten, dan ontdek je dat de wereld veel groter is. Ik hou van mensen die nieuwsgierig zijn, die dingen willen weten. Je kunt hen over algemeen gemakkelijk iets duidelijk maken. Ook griots zijn van nature tomeloos nieuwsgierig. Nieuwsgierige mensen staan open voor prikkels van buitenaf, voor dat bijzondere fenomeen: ‘leven’.
Brook heeft ooit gezegd: ‘Toneelspelen is simpelweg een verhaal vertellen’. Ik maak me nu ongetwijfeld schuldig aan het westerse indelen in hokjes, maar voel je je bij Brook meer speler of meer verteller?
Acteurs in Azië en Afrika spelen vaak een situatie, een verhaal, in de rol van verteller. Doordat ze als verteller optreden, wordt de communicatie met het publiek des te waarachtiger. Ze zijn zich voortdurend bewust van de aanwezigheid van het publiek en van het feit dat men niet enkel vóór, maar ook mèt dat publiek speelt. Dat is voor mij een wezenlijk verschil. Vóór jou spelen wil zeggen: ‘Kijk es wat ik kan!’Mèt jou spelen: ‘Kijk es wat we met elkaar kunnen!’
Bij ons in Afrika wordt gezegd: ‘Verteller zijn betekent kunnen vertellen, kunnen spreken, kunnen dansen, kunnen zingen, in één woord: kunnen spelen.’ Als iemand bij ons wil weten wat je doet en je antwoordt: ‘Ik speel’, dan vraagt hij niet om dat verder te specificeren. Het omvat alles.
© Emile Schra 1994
