Peter Brook
door EMILE SCHRA
Meester van de minimalistische aanpak
NRC Handelsblad 19 maart 2015
‘Alles veranderde met King Lear. Net voordat de repetities begonnen, vernietigde ik mijn decorontwerp. Ik had iets ontworpen in roestig ijzer, heel interessant en ingewikkeld, met bruggen die omhoog en omlaag konden. Ik was er erg aan verknocht. Maar op een avond realiseerde ik me dat dit prachtige speelgoed volkomen overbodig was. Ik haalde bijna alles uit de maquette weg. Wat overbleef zag er stukken beter uit.’ Aldus Peter Brook over zijn Shakespeare-regie voor de Royal Shakespeare Company in 1962. Een paar jaar later publiceerde hij The Empty Space (1968) dat decennialang een theaterbijbel voor toneelmakers zou blijven. Het boek opent als volgt: ‘Ik kan zomaar een lege ruimte nemen en die een kaal toneel noemen. Een man loopt door deze lege ruimte terwijl iemand anders naar hem kijkt, en meer is niet nodig voor het ontstaan van een toneelhandeling.’
Peter Brook, geboren in 1925 in Londen als zoon van Russisch-Joodse migranten, begon al jong met regisseren. Als autodidact leverde hij in het naoorlogse Engeland de ene na de andere visueel overrompelende theaterproductie af, dwars ingaand tegen de gangbare traditie. Geleidelijk aan echter raakte de ‘golden boy’ ontevreden over zijn rol in dit technisch rijke glitter-en-glamourtheater. In 1970 nam hij afscheid van het Britse repertoiretoneel met A Midsummer Night’s Dream, gespeeld in een hagelwit decor en geïnspireerd door de trapezes, stelten en jongleurstechnieken uit het Chinese Circus. “Het soort gebeurtenis dat je maar één keer in je leven ziet”, schreef The Sunday Times. Maar toen Brook in hetzelfde jaar in Parijs een onderzoekscentrum startte, beschouwden velen het creatieve genie als voorgoed verloren. Brook zamelde een miljoen dollar in en stortte zich met een internationale acteursgroep in klank- en bewegingsexperimenten. Theaterprojecten in Iran, Afrika en Zuid-Amerika volgden, optredens in primitieve omstandigheden, te midden van oude ruïnes of op een kleed in het Sahara-zand. Dit alles legde de basis voor Brooks verdere werk na 1974. In dat jaar nam hij zijn intrek in een vergeten en versleten theater uit 1876, het Parijse Bouffes du Nord. Over de toevallige ontdekking van het Bouffes du Nord was Peter Brook destijds meteen euforisch: “Vervallen, verbrand, door regen aangetast, gepokt, maar desondanks edel, menselijk, vlammend rood en adembenemend.” Dit was zijn droom van een eigentijds theater: een leeg speelvlak dat de menselijke verbeelding aan het werk zet en uitdaagt tot een nauwe samenwerking tussen spelers en toeschouwers.
Wie tegenwoordig het Bouffes du Nord binnenstapt, pal tegenover het drukke metrostation La Chapelle, zal niet verbaasd zijn dat dit bijna 35 jaar lang Brooks huistheater is geweest. Een leeg, cirkelvormig speelvlak met direct daaromheen drie niveaus met zitplaatsen voor vijfhonderd toeschouwers. Direct achter de pilaren waar vroeger de toneelgordijnen hingen, is nu een zee van ruimte zichtbaar met een steenrood geschilderde achterwand en een hoog koepelvormig dak. Op de vraag wat dit theater zo speciaal maakt, antwoordde Brook ooit: “Just like in Shakespeare: proportion.” De dimensie, de afstanden, alles lijkt hier te kloppen. Als acteur sta je dicht op het publiek, maar heb je tegelijk het gevoel alsof je op een buitenplein staat te spelen.
Aan het vervallen Bouffes du Nord werd alleen het meest noodzakelijke opknapwerk verricht. Na de opening in 1974 zijn de meer dan vijfentwintig regies die de onvermoeibare Brook sindsdien uitbracht, hier allemaal gespeeld voordat ze op wereldtournee gingen: Ubu, The Conference of the Birds en The Mahabharata; Shakespeare’s Measure for Measure, The Tempest en Hamlet; Mozarts opera’s Don Giovanni en Une flûte enchantée en Debussy’s Impressions de Pelléas; werk van Afrikaanse schrijvers zoals The Suit, Tierno Bokar en Eleven and Twelve. In 2008 droeg de regisseur het management over aan de jongere collega’s Olivier Mantei en Olivier Poubelle.
Beckett Begin dit jaar was in Bouffes du Nord een nieuwe voorstellingsreeks van Fragments te zien, vijf korte stukken van Samuel Beckett (Rough for Theatre I, Rockaby, Act without words II, Neither en Come and go) in een regie van Peter Brook en Marie-Hélène Estienne. Totale speelduur 65 minuten. Vier van de vijf stukken werden al uitgebracht in 2006, maar volgens Brook is dit een kakelverse nieuwe voorstelling. De Vlaamse acteur Jos Houben, een van de spelers, beaamt dat. Met een glimlach rond zijn lippen herinnert hij zich hoe twee weken voordat ze met deze nieuwe Fragments uitkwamen, de bijna negentigjarige regisseur alles omgooide: “In Rough for Theatre I speelde ik aanvankelijk de kreupele, dat werd nu de blinde. En in Act Without Words was ik eerst de ‘happy one’ en nu de sombermans.” Voor Peter Brook, door Guardian-criticus Michael Billington een ‘eigenzinnige magiër’ genoemd, is de ideale acteur alert, open, spontaan en flexibel. Bovendien is hij in staat om 100 procent in het hier-en-nu te zijn. De regisseur is continu bezig met de vraag hoe ieder optreden van zijn spelers steeds nieuw en fris blijft. Jos Houben: “Op het laatst heeft Brook de voorstelling nog uitgebreid met Come and Go. Daarin zitten drie dametjes die aan het roddelen slaan zodra één van hen even weg is. Wat is het geheim dat zij in elkaars oor fluisteren? Volgens Brook vormde dit het perfecte nieuwe slotstuk.”Beckett en Brook, dat is een spannend huwelijk. Beiden staan bekend als meesters van de minimalistische aanpak. En Beckett in het Bouffes du Nord werkt dan ook wonderwel. De acteurs Jos Houben, Marcello Magni en Kathryn Hunter zuigen je naar binnen, hun personage in. Hun spel is ‘schoon’, miniatuurtjes ontdaan van overtolligheid. In Rockaby voert een oudere vrouw op een stoel een gesprek met zichzelf, een litanie van onsamenhangende, steeds terugkerende zinsneden. Soms denk je even dat ze dement is of paranoïde, in elk geval is ze eenzaam. Evengoed valt er genoeg te lachen; het stuk houdt perfect tussen komisch en tragisch.
Ook de andere stukken hebben die dubbele laag. In Act Without Words II zitten twee mannen, A en B, elk in een enorme zak. Een nieuwe dag breekt aan. Een grote stok met scherpe punt zakt naar beneden en port een van de mannen wakker. Hij ontwaakt, bidt tot god, neemt een pil, bidt weer tot god, kleedt zich aan, eet een wortel die niet smaakt, neemt nog wat pillen, kleedt zich uit en gaat mistroostig terug zijn zak in. Dan voltrekt dit proces zich bij de ander. Terwijl bij de een alles mislukte, loopt bij de ander alles op rolletjes en wordt de dag geplukt. Met de erven Beckett ontstond nog ruzie over de stok, symbool voor de tijd die de mens voortduwt. Volgens Becketts aanwijzingen moest die stok ‘strictly horizontal’ zijwaarts vanuit de coulissen komen. Maar Bouffes du Nord heeft geen coulissen. Er werd van alles uitgeprobeerd. Jos Houben: “Maar Brook is slim. Hij kende die meneer en vertrouwde ons toe: ‘Dat is ook maar een mens. Als je daar een glas whisky mee drinkt …’” Uiteindelijk ging neef Edward Beckett inderdaad akkoord met een verticaal porrende stok.
Pingpongspel Volgens Peter Brook blijft bij goed theater iedere seconde spannend, een bijna onbereikbaar ideaal. In zijn autobiografie Threads of Time (1998) verwoordt hij hoe een goede voorstelling lijkt op een pingpongspel: “De vijf bedrijven uit een Shakespearestuk vormen één lange zin, een zin die versnelt, vertraagt, pauzeert, maar nooit stopt.” Steeds moet de hartslag voelbaar zijn. Want goede podiumkunst staat gelijk met ‘het leven’, maar dan met de slappe delen eruit gesneden. Jos Houben heeft als acteur aan den lijve ervaren dat Brook bij zijn spelers niks heerlijker vindt dan pure spontaniteit en levendigheid: “Maar naderhand wordt hij een kwelgeest die je voortdurend uitdaagt om die levendigheid in je spel terug te vinden. Hij is geen regisserend, maar een provocerend en destabiliserend regisseur: ‘Pas op, doe vanavond vooral niet wat je gisteren deed!’ Je bent als speler bij Brook nooit klaar.”
Fragments is ondertussen met wisselende casts over de hele wereld gespeeld. Houben stond een aantal maanden achtereen in het prestigieuze Baryshnikov Theatre in New York. Op de vraag hoe het is bij Peter Brook te acteren, antwoordt hij resoluut: “Een doodzonde! Na de allereerste voorstelling zei hij tegen ons: ‘Dat was goed voor dramastudenten. Jullie hebben prachtig geacteerd. Maar nu moeten jullie het more real maken.’ We moesten ècht luisteren, ècht spelen, ècht zijn. En dat zoek je niet in jezelf, maar daarbuiten. Je moet kíjken, de mensen zíen, het leven zíen. Dat is veel belangrijker dan het theater. Het theater is enkel een manier om dat leven samen te ballen en in geconcentreerde vorm opnieuw tot leven te brengen.” Om inspiratie op te doen voor Rough for Theatre (waarin zij een lamme en een blinde spelen), struinden Houben en collega Marcello Magni de straten van Parijs af op zoek naar blinde en kreupele clochards. Terug in het repetitielokaal bleek volgens de strenge Brook dat zij alleen het pittoreske hadden gezien. Ze moesten anders, dieper kijken. Behalve met gedetailleerde improvisaties werkten ze met oefeningen rond muzikaliteit, luisteren, ruimte, aandacht. Ook Brook deed daaraan mee, ondanks zijn hoge leeftijd, broze gezondheid en het gebruik van een wandelstok. Soms werd als vingeroefening de voorstelling in hoog tempo doorgespeeld. Het ‘echte’ spelen geschiedt bij Brook uitsluitend met publiek erbij. Het publiek is volgens hem de eigenlijke maker van de voorstelling. “Niet de regisseur, die verdwijnt op den duur.”
© Emile Schra