De Nieuw Amsterdam Slagzij

door EMILE SCHRA

De Nieuw Amsterdam Slagzij

Skript/Speltribune, December 1992

Rufus Collins: “Als we niet integreren, gaan we dood.”

In de jaren vijftig voer De Nieuw Amsterdam geregeld op en neer tussen Nederland en de (voormalige) vaderlandse koloniën. Verschillende Surinaamse en Indonesische immigranten maakten met het passagiersschip een enkele reis naar ‘Het Beloofde Land’. In 1988 werd De Nieuw Amsterdam opnieuw officieel in de vaart gebracht. Dit keer als theatergroep voor in Nederland wonende migranten. De Raad voor De Kunst adviseerde onlangs WVC om de jaarlijkse subsidie van ruim 600.000 gulden aan de groep weer stop te zetten. Voornaamste reden: de artistieke leiding en prestaties van het gezelschap zouden in de afgelopen vier jaar tijd nogal te wensen hebben overgelaten. Het oordeel van de Amsterdamse Kunstraad (de gemeente Amsterdam was goed voor een jaarlijkse subsidie van 900.000 gulden) was minder hard en van die zijde kan De Nieuw Amsterdam dan ook op financiële steun blijven rekenen. Emile Schra sprak met artistiek leider Rufus Collins over ‘Neerlands enige professionele, multiculturele theatergroep’ en de strijd het hoofd boven water te houden.

Foto: Liesbeth Meijer

In de foyer van het DNA (De Nieuw Amsterdam) aan de Amsterdamse Spuistraat hangt een tropische hitte. De herrie van de stad waait in flarden door de grote, openstaande ramen naar binnen. Op de donkere schouder van Rufus Collins zetelt een enorme witte papegaai, die al snel overal genoeg van heeft. Na voor de nodige interrupties te hebben gezorgd, wordt het dier krijsend op de gang gezet. In de loop van ons gesprek dat hierop volgt, raakt Collins steeds meer op dreef en laat zich kennen als een geïnspireerd en betrokken theatermaker. Hij is geboren in Harlem, New york. Daar kwam hij al vroeg met muziek en theater in aanraking (“Mijn moeder schrobde vloeren en maakte wc’s schoon zodat haar kinderen op ballet en pianoles konden”) en belandde hij van zijn dertiende tot zijn negentiende op een kloosterschool bij monniken. Daarna raakte hij verzeild in de legendarische theatercommune van het Living Theatre, verbleef een paar jaar in India, was artistiek verantwoordelijk voor de succesvolle musical Hair, deed de choreografie voor Jesus Christ Superstar in Londen en leidt nu alweer vier jaar lang (aanvankelijk samen met Henk Tjon) theatergroep De Nieuw Amsterdam,

Alles bij elkaar totaal verschillende ervaringen?

Collins: ”lk ontdek steeds meer lijn in mijn leven en werk. Een lijn die bepaald lijkt door mijn inzet voor een betere positie van de maatschappelijk, politiek en economisch zwakkere, door de inzet voor ‘de zwarte mens’. Iemand die zich maatschappelijk, politiek of economisch de zwakkere voelt, is in mijn ogen ‘zwart’. Het is de geestesgesteldheid die iemand tot zwarte maakt, niet de kleur van zijn huid.”

Na enkele regies bij het Royal Court Theatre in Engeland werd Collins in l983 naar Nederland gehaald. Zijn opdracht: het toen nog zo genoemde ‘minderhedentheater’ op poten helpen zetten. Na jaren van lobbyen klonk in 1988 het startschot voor DNA. Gekleurde casts verschenen op de Nederlandse podia in onder meer De koopman van Venetië(naar Shakespeare), Coon’s Carnaval (Tone Brulin), Freule Julie (August Strindberg), The Coloured Museum (George Wolfe) en Antigone (Bertolt Brecht). In de loop van haar korte bestaan ontwikkelde DNA een veelheid aan activiteiten. Volgens de Amsterdamse Kunstraad echter werkte die veelheid remmend op de kwaliteit van verschillende activiteiten. Naast grotere spektakels en kleinere theaterproducties bracht DNA tori-programma’s, waarin het vertellen van verhalen centraal stond, en organiseerde dramatic readings, waarbij (nieuwe) stukken werden voorgelezen en na afloop door de toehoorders beoordeeld. Verder werden educatieve projecten voor allochtone en autochtone (amateur-)theatermakers opgezet, soms gekoppeld aan een productie, zoals in 1991 aan Brecht’s Driestuiversopera. Bovendien verstrekte DNA diverse schrijf- en vertaalopdrachten en bracht repertoire uit andere culturen op de Nederlandse planken. Als het aan Rufus Collins ligt allemaal activiteiten die het komend seizoen zullen worden voortgezet en ontwikkeld. Mits de subsidies dat toelaten.

Hoe kijk je aan tegen de kritiek op de afgelopen vier jaar?

Collins: “Zoveel commotie over zo’n korte periode! Alleen al het formeren van een multiculturele theaterkern is geen kwestie van slechts vier jaar. Bepaalde dingen zijn we bezig te realiseren, andere nog niet. We hebben een nieuw publiek weten te bereiken, een nieuw, niet-Europees repertoire geïntroduceerd; nieuwe, gekleurde acteurs op de podia gebracht. Bij het beoordelen van wat wij doen, moet men zich goed realiseren dat wij geen gekleurde Toneelgroep Amsterdam willen worden. Wij willen hier acteurs, regisseurs en schrijvers vormen die laten zien wat hun bijdrage aan het Nederlandse theater kan zijn. Het volgend seizoen starten we bijvoorbeeld een toneelschrijflaboratorium onder leiding van Astrid Roemer. Natuurlijk is er een hele reeks Europese toneelschrijvers, die we bij DNA kunnen spelen. Maar wij willen ook nog wat anders: de rijkdom van de niet-Europese schrijvers laten zien. Zodat het publiek zich realiseert dat er aan de ene kant Pinter of Shakespeare is, aan de andere kant Derek Walcott of de Ramayana. Er zijn schrijvers van over de gehele wereld die ieder hun eigen kwaliteiten hebben en gespeeld zouden moeten worden. Pas als dat gebeurt, kan er een nieuw theater ontstaan. We hebben bij DNA de afgelopen laren op verschillende niveaus keihard gewerkt. Soms moesten we daarbij helemaal op nul beginnen om via experimenten verder te komen. Dat leidde de ene keer lot een boeiend resultaat, de andere keer tot de aanduiding ‘mislukking’. Maar het bleven steeds experimenten. Experimenten om na te gaan wat de volgende stap was die je daarna het beste kon zetten. Iemand zei me laatst dat hij Antigoné zo’n sterke voorstelling vond. Ik antwoordde hem dat het ons vier jaar heeft gekost om dat te bereiken. Vier jaar ook om een publiek voor onze voorstellingen te winnen, een zakelijke kern te formeren, een groep acteurs te laten ontstaan die zich met je ideeën verwant voelt. Een periode ook waarin ideeën moesten worden bijgestuurd en soms zelfs van tafel geveegd. Maar dat is eigen aan de aard van het theater. Ik hoop dat men inziet dat wat wij met DNA willen bereiken, op dit moment nog niet bestaat. Het is in voorbereiding. Het kost tijd.”

Tussen 1964 en 1974 speelde je mee in de producties van het Amerikaanse Living Theatre. Vormden er zich toen ideeën bij jou die nu je werk in Nederland bepalen?

Collins: “Julian Beck en Judith Malina [de leiders van de groep, ES] waren briljante mensen. Ze gaven me enig idee over hoe de wereld en het menselijk bestaan er eigenlijk uit zouden moeten zien. En welke rol het theater daarbij zou kunnen spelen. Mijn politieke houding tegenover de wereld en bij de keuze van stukken is permanent door hen beïnvloed. Stukken waarin het draait om de strijd voor vrijheid, om de grootse mens en de vaak wanhopige positie die hij in de maatschappij inneemt. Alle stukken die ik regisseer, herbergen de schreeuw om leven in zich, om een nieuwe vorm van leven. Kunst moet mensen de ogen openen voor de nieuwe mogelijkheden, wat een verandering teweeg kan brengen. Wat ik ook van Julian en Judith heb geleerd, is dat theatermaken een manier van leven is. Niet een manier van werken.”

Je had het over ‘een nieuwe vorm van leven’. Wat bedoel je daar precies mee?

Collins: “Loop hier in Amsterdam over straat en kijk om je heen. Wat je ziet is een verzameling mensen van totaal verschillende komaf. Wat je je dan realiseert, is dat al deze mensen bij elkaar gezamenlijk een nieuwe stad, een nieuw land, een nieuw Europa zullen laten ontstaan. Europa wordt gekoloniseerd door hen die eerder zelf zijn gekoloniseerd. Zij zijn hierheen gekomen met eigen kunstvormen, rituelen, kleding en voedsel. Iedereen kan er kennis mee maken. In Amsterdam ligt dit alles te wachten om te worden opgenomen in een nieuwe vorm van expressie. DNA wil deze veranderende samenstelling van de Amsterdamse bevolking in haar producties laten terugkomen. Bovendien willen we de uiteenlopende rituelen van de ‘Nieuwe Amsterdammers’ en de ‘Nieuwe Nederlanders’ in onze voorstellingen zoveel mogelijk integreren. Als we niet integreren en ons in onszelf opsluiten, gaan we dood. Geleidelijk aan beginnen steeds meer mensen in te zien dat, wil een cultuur zich kunnen ontwikkelen, men de deuren niet dicht moet houden voor invloeden van buitenaf. Kijk naar Europa. In feite is de Europese cultuur al eeuwenlang een smeltkroes van elementen die uit andere culturen zijn overgenomen. Spaghetti, buskruit, papier komen uit China, de invloed van de Arabieren is terug te vinden in het cijfersysteem of in de machtige bouwwerken in Sevilla, in oude kinderliedjes kun je Afrikaanse sporen ontdekken, zoals ook de kubisten zich in deze eeuw door de Afrikaanse kunst lieten inspireren. En ga zo maar door.”

Probeer je bij het werken met verschillende culturen een bepaalde eenheid in speelstijl tot stand te brengen?

Collins: “Mijn gevecht is erop gericht om ieders rituelen zoveel mogelijk intact te laten. Mijn streven is dezelfde eenheid te laten zien waarvan sprake is bij mensen van verschillende culturen, die op weg zijn naar hun werk. Ze nemen allemaal deel aan hetzelfde ritueel. Ze staan allemaal ‘s morgens op, nemen de tram, gebruiken na een paar uur de lunch. Alleen zal de één een broodje van Koot, de ander een Surinaams of Indonesisch gerecht kiezen. De daad van het lunchen geldt voor iedereen, de invulling is steeds anders. En zo werkt het ook in het theater. Iedereen doet dezelfde oefeningen, maar er wordt op totaal verschillende wijzen op gereageerd. En dat moet je zo houden. Door al die verschillen te laten zien, toon je juist ook een eenheid. Bijvoorbeeld het feit dat iedereen moet werken om in leven te blijven. Als je Shakespeare op een echt klassieke wijze wilt opvoeren, zul je de speIers zoveel mogelijk in eenzelfde stijl moeten laten spelen. Dat is je doel. Als ik Shakespeare echter in deze tijd wil doen, in een wereld van verschillende mensen, dan wil ik juist ook al die verschillen laten zien.”

Ik neem aan dat DNA een zo groot mogelijk publiek probeert te bereiken. Is het gevaar van al die verschillen dan niet, dat de Nederlandse toeschouwer zich voornamelijk met de Nederlandse acteur in de groep identificeert, de Turkse toeschouwer met de Turkse acteur enzovoorts?

Collins: “Van de toeschouwer wordt een bepaalde instelling gevraagd. Hij moet er zich voortdurend van bewust zijn, dat verschillende mensen hun emoties op verschillende wijzen uiten. Als een Nederlander naar een Japanse Kabuki-groep gaat, weet hij van tevoren dat de acteurs hun emoties op een andere wijze zullen uitdrukken dan hij gewend is. Toch roept hij na afloop enthousiast ‘bravo’! Maar als de Japanse speler naast hem in de straat woont en in een Nederlandse, multiculturele groep meespeelt, is hij veel minder snel onder de indruk. Het probleem is, denk ik, dat het ‘vreemde’ dat op eigen bodem tot stand komt, nog steeds niet helemaal gerechtvaardigd lijkt. Toch zie ik dat DNA er langzamerhand in begint te slagen wederzijds begrip los te maken. Als ik jou respecteer en jij mij, dan kunnen we de volgende stap zetten. Dat proces probeer ik op alle manieren te stimuleren. Als ieder daarbij zijn verschillen mag behouden en kan functioneren volgens zijn natuur, dan zul je eens zien. Op een goede dag zal er een absoluut glorieuze ontmoeting van mensen plaatsvinden!”

© Emile Schra

error: